Het dichten van de loonkloof tussen leraren op basisscholen en in het middelbaar onderwijs wordt positief ontvangen. Het helpt zeer goed tegen het lerarentekort, zeggen deskundigen. Maar met een hoger salaris is de werkdruk niet meteen verdwenen, waarschuwen ze. Meer salaris bieden aan basisschoolleraren is een goede maatregel, vindt Inge de Wolf. Zij is bijzonder hoogleraar onderwijssystemen aan de Maastricht University. “Extra salaris helpt toch om de status van het vak te vergroten”, zegt ze. Hoogleraar onderwijsarbeidsmarkt aan de universiteiten in Maastricht en Tilburg Frank Cörvers is het daarmee eens. “Je hebt in zowel het basis- als in het voortgezet onderwijs te maken met leraren op hbo-niveau. Er is geen reden om leraren in het basisonderwijs minder te belonen.” Een hoger salaris is wat hem betreft, zeker op de korte termijn, een positieve ontwikkeling. “Ik had het een paar jaar geleden niet verwacht”, zegt hij. “Ik dacht dat het kabinet het te duur zou vinden. Maar er is wel ingezien dat er iets moest gebeuren, onder druk, ook door de acties van de leraren.” Ook deze lerares heeft vaker aan acties meegedaan. Ze is dan ook blij dat er wat aan de loonkloof wordt gedaan: Het akkoord over het dichten van de loonkloof houdt in dat er structureel 919 miljoen euro wordt vrijgemaakt. Basisschoolleraren gaan er de komende jaren minimaal 4 procent en gemiddeld 10 procent op vooruit. Op basis van een voltijdsalaris komt dat neer op een gemiddelde stijging van 5300 euro per jaar. Voor schoolleiders op basisscholen is de loonstijging minimaal 5 procent en gemiddeld 11 procent. Er is ook geld vrijgemaakt voor het verminderen van de werkdruk in het voortgezet onderwijs (300 miljoen euro) en meer tijd en ruimte voor bijscholing van leraren (118 miljoen). Hij stelt dat een hoger salaris er “zeker toe kan leiden dat er minder leraren uitstromen. Het tekort wordt in ieder geval niet groter.” Die uitstroom is ook iets wat De Wolf ziet. Ze spreekt van “een groot weglek van leraren”. Dat gaat volgens haar vaak om leraren, veelal met een pabo-diploma op zak, die om uiteenlopende reden binnen drie tot vijf jaar stoppen met het vak. “Het kan zijn dat ze niet binnen de organisatie passen of dat de werkdruk te groot is.” De Wolf verwacht dat deze groep misschien bereid is om terug te keren nu de inkomsten hoger worden. “Op die manier kan het direct helpen tegen het tekort aan leraren.” Maar of deze maatregel ook meteen tot een nieuwe aanwas aan leraren leidt, moet nog blijken. “Het is de vraag of aankomende studenten salaris laten meewegen in de keuze om een opleiding tot leraar te volgen”, zegt Cörvers. “Want de werkdruk in het onderwijs vermindert niet direct.” De Wolf noemt het een pittig beroep. “Het is een ingewikkeld vak, vaak met grote klassen en verschillende niveaus door elkaar. Dat vergt veel van leraren. Een goed salaris kan helpen, maar of het genoeg is, zal moeten blijken.” Cörvers vindt dan ook dat de aandacht ook moet blijven uitgaan naar andere zaken dan beloning. “Leraren moeten goede begeleiding krijgen, zeker als ze net afgestudeerd zijn.” Hoge werkdruk zit wat hem betreft niet alleen in de hoeveelheid werk. “Vaak worden jonge leraren zonder begeleiding voor de klas gezet omdat scholen geen andere optie hebben. Dan kan zo’n leraar afknappen op het werk en besluiten te stoppen. Dat neem je met een goed salaris niet meteen weg.”